Bergfreiheit- de naam vraagt om uitleg. Op 14.09.1561 liet graaf Samuel von Waldeck een edict na over de “Bergfreiheiten im Thale der Urf” (vrijstellingen m.b.t. de mijnbouw in het dal van de Urf). Hieruit was de naam van het dorp ontstaan. Er werd hier ijzer- en later ook kopererts gewonnen. De landsheer bood bijzondere vrijstellingen aan vanwege het zware en gevaarlijke werk ondergronds en/of in de ijzersmelterijen. Deze bestonden o.a. uit drie jaar lang vrij kappen van hout bestemd voor de bouw, verwarming en houtskool. Tevens bood de graaf onbeperkt recht op aanleg van schachten en mijngangen, evenals vrijheid tot bedrijfsvoering en regelgeving.


In tegenstelling tot de geldende regels mochten de bewoners (“Freiter”) hun burgemeester en raad zelf kiezen. Tevens kregen ze speciale rechten en mogelijkheden zoals schenkrecht en het oprichten van een vrije weekmarkt, badhuizen, molens, café’s, zoutkamers en vleesverwerkende bedrijven. De eerste in een oorkonde genoemde kerkklokken van ijzer, werden door Johann Sonneborn gegoten en het luiden daarvan begeleidde de inwoners eeuwen lang.
Al in 1590 kwam de productie van erts tot zijn eind. Zowel tussen 1732 en 1744 als aan het eind van de 19e eeuw heeft men opnieuw gezocht naar delfstoffen, zij het zonder veel succes.


De toenmalige kopermijn is nu als mijnmuseum te bezoeken. De plaatselijke edelsteenslijperij heeft nog steeds delfrechten. Daar vindt men naast kostbare stenen uit de hele wereld ook de halfedelsteen uit de omgeving, de
kellerwald-agaat.


Het bezoekerscentrum voor de mijnen in Bergfreiheit, tevens de meest zuidelijke ingang van het Geopark “Grenz-welten”van Waldeck-Frankenberg, is de start voor geologische ontdekkingen in de wijde omgeving.